Cahier 04 – Opruimen

Ruimte ontdekken en gebruiken

Zeven transformatieopgaven

Door Machiel Spaan en Marc Reniers

Ieder gebouw heeft een karakter, een eigen aard. Deze aard ligt besloten in de locatie, de ruimtelijke opbouw, de constructieve, de technische structuur en de compositie van plattegronden en de gevels. Binnen deze aard kan een gebruiker zich nestelen en een eigen identiteit toevoegen. Het biedt een casco waarbinnen de gebruiker zijn interieur kan maken. John Habraken hield met zijn publicatie De dragers en de mensen al in 1961 een pleidooi voor het onderscheiden van het casco en de inbouw. Gedreven door de kritiek op de massawoningbouw, ontwikkelde hij een methode waar drager en inbouw zowel bouwtechnisch als juridisch los van elkaar ontwikkeld konden worden.

Het drager-inbouw principe beleeft in de afgelopen jaren een kleine revival. Zo propageert Frank Bijdendijk van woningcorporatie Stadgenoot het Solid-principe, geïnspireerd op kraakpanden als Tettenrode. In Met andere ogen een publicatie over de achtergronden van de Solid schrijft Bijdendijk over de plannen voor het gekraakte Tettenrode: ‘Op een dag reed ik in mijn auto. Het dilemma liet me niet los. Opeens kreeg ik een ingeving. Ik doe helemaal niets, dacht ik, ‘ik laat ze gewoon hun gang gaan. Het gaat nu ook goed, waarom zou ik me daarmee bemoeien. Ik knap het casco op, want daarvoor is materieel nodig waarover de bewoners niet kunnen beschikken. Ik verhuur het casco en laat de binnenkant aan hen’. ….. Later heb ik mij gerealiseerd dat niet ingrijpen ook een actief besluit is. Een besluit namelijk dat ruimte schept voor het initiatief van de ander.’

Bijdendijk benoemt hier de essentie van het drager-inbouw principe van Habraken. De bewoner de vrijheid gunnen zijn eigen ruimte vorm te geven. Of in ieder geval deze ruimte los te koppelen van de drager van het gebouw, waardoor drager en inbouw los van elkaar ontwikkeld kunnen worden. In de door Bijdendijk ontwikkelde solids krijgt dit principe opnieuw vorm, maar nu in een geheel nieuw gebouw.

Bijdendijk benoemt accommodatievermogen en dierbaarheid als de twee kernwaarden van het casco van de solid. Het accommodatievermogen bepaalt de mate waarin verschillende gebruikers zich de ruimte kunnen toe-eigenen door bijvoorbeeld een vrij vloeroppervlak, een groot draagvermogen en een hoge verdiepingshoogte. Dierbaarheid wordt bepaald door de uitstraling van het gebouw. Het gebouw moet goed gematerialiseerd en gedetailleerd zijn zodat het lang kan blijven bestaan. Samen bepalen die het accommodatievermogen en de dierbaarheid de aard van het gebouw. Bijdendijk legt hiermee de nadruk op het belang van een goede drager. De invulling kan in zijn ogen dan vrijelijk ontstaan. In het geval van Tettenrode is dat wellicht het geval. Toch zal, afhankelijk van het gebruik, iedere invulling om specifieke voorwaarden vragen.

In de afgelopen vijftien jaar heeft M3H verschillende bestaande gebouwen herbestemd of opnieuw bruikbaar gemaakt. Deze gebouwen variëren in omvang van 30 tot 3000m2. In deze bestaande gebouwen zijn het accommodatievermogen en de dierbaarheid vaak niet (meer) zichtbaar. Door op zoek te gaan naar de aard van het gebouw ontdek je de potentiële waarde. De transformatieopgave bestaat voor ons uit twee fasen (strategieën): eerst wordt de essentie van de drager doorgrond, opgeschoond en versterkt. Deze drager dient als fundament en grondslag voor het nieuwe gebruik. Na het blootleggen van de aard van het gebouw worden waar nodig nieuwe beeldbepalende en facilitaire interventies toegevoegd die de lege ruimte(n) dienen en de identiteit van de nieuwe gebruiker toevoegen. De door Habraken en Bijdendijk beschreven loskoppeling van drager en inbouw ontstaat bij deze opgaven vanzelf. Als ontwerpers doorgronden we de essentie van het bestaande gebouw en zetten we deze essentie in voor het nieuwe gebruik.

Het ontdekken van de aard van de ruimte

Bij iedere opgave starten we met het ontleden van het bestaande gebouw. Wat is de structuur en wat is de ruimtelijke kwaliteit? Hoe is het gebouw georganiseerd en hoe werken de installaties? Door deze vragen te stellen proberen we de aard van het gebouw te ontdekken en te doorgronden. Alle onderdelen van het gebouw die geen deel zijn van de drager worden zoveel mogelijk weggedacht en vaak ook weggehaald. Het gebouw wordt gestript. Wat we overhouden is de basis, de drager. Het doel van de schoonmaak is het vinden van de ware aard die in het bestaande gebouw besloten ligt.

Architect Bernard Leupen ontvouwt in zijn boek Het kader en de generieke ruimte een analysemethode waarbij hij via demontage de dragers van gebouwen ontdekt. Leupen stelt zich de vraag wat de eigenschappen zijn van het ‘blijvende’ van een gebouw. Hij gaat op zoek naar de eigenschappen van woongebouwen die lang mee gaan. Leupen maakt een reis langs Laugiers primitieve hut die opgebouwd is uit een constructie en een huid, Sempers vier elementen vloer, haard, dak en wand, Loos’ theorie van bekleding waarbij constructie en bekleding zowel buiten en binnen worden losgekoppeld. Leupen komt daarmee tot vijf essentiële lagen: de constructie, de huid, de enscenering (interieur), de dienende elementen en de ontsluiting. Het al dan niet combineren of juist ontkoppelen van deze lagen kan een gebouw een specifieke kwaliteit geven.

Aan de hand van de categorieën van Leupen kunnen we de kern van onze herbestemmingsontwerpen goed verduidelijken. In de gebouwen die wij getransformeerd hebben zijn twee typen dragers te onderscheiden. Ten eerste zijn er de bestaande dragers van gebouwde projecten (Mhoom, Overtoom en FokkeWubbolts) waarbij de constructie en de gevel met elkaar verweven zijn. De draagconstructie en huid vormen een drager, terwijl de enscenering, de dienende ruimten en de ontsluiting opnieuw toegevoegd moeten worden.  Hier is het zaak de essentie van deze dragers te doorgronden om de interventie effectief te maken.

Ten tweede zijn er de gebouwen met dragers die in de loop der tijd ongecontroleerd zijn aangepast en gevuld zoals bij de Fokker Terminal, Huis Arnhem, IGM en Huis Utrecht het geval was.  Hier zijn de verschillende lagen in eerste instantie moeilijk van elkaar te onderscheiden. Temeer omdat bij deze gebouwen de ontsluiting geen deel uitmaakt van de drager, maar verweven is met de dienende ruimte en de enscenering. Bij dit type opgave is het van belang door alle ingrepen van het verleden heen te kijken en vanuit de essentie van de structuur het gebouw opnieuw op te bouwen. Vaak zijn enscenering, dienende ruimte en ontsluiting hier tot een onontwarbare kluwen geworden en dienen ze in samenhang opnieuw toegevoegd te worden.

Dikke muren als persoonlijke interventies

Na het bepalen van de aard van het gebouw waarmee ook de potentiële leegte is vast komen te liggen, begint een nieuwe opgave waarbij niet het gebouw maar de opdrachtgever, de nieuwe gebruiker van het gebouw, de hoofdrol krijgt. Vanaf dit punt wil Habraken het overlaten aan de bewoners en geeft Bijdendijk de krakers de vrijheid. Maar wij kiezen ervoor om samen met de gebruiker te zoeken naar de juiste interventies voor het nieuwe gebruik. Die interventies zullen het nieuwe hart van het gebouw vormen en de basis bieden om het gebouw opnieuw te ontginnen.

Christopher Alexander beschrijft in A Pattern Language ‘de dikke muur’. Alexander introduceert deze muur om woningen de mogelijkheid te geven zich aan te passen aan de gebruiker. De dikke muren van Alexander bevinden zich aan de randen van de ruimten. ‘Hier bewaren de mensen hun persoonlijke bezittingen, hier zijn de speciale lichtarmaturen bevestigd, hier worden de inbouwmeubels geplaatst, (…) hier komt de herkenbare, kleinschalige variatie tot uitdrukking.’ De ‘dikke muren’ geven identiteit geven aan het gebouw. Het zijn de plekken waar het gebouw het meest persoonlijk is. In al onze transformatieopgaven zijn de interventies als ‘dikke muren’ ontworpen en dienen ze als katalysator in het gebouw.

De ‘dikke muren’ voegen de lagen toe die in de drager ontbreken en kunnen verschillende vormen aannemen. Een voorbeeld is de slimme wand die in de projecten Mhoom en Fokke-Wubbolts het beeld bepaalt. Hier wordt de dienende ruimte losgekoppeld van de overige lagen en verdwijnt deze achter een voor de ruimte beeldbepalend ‘scherm’ (enscenering). Hierdoor blijft de ruimte zo vrij mogelijk indeelbaar en op verschillende manieren te gebruiken. In IGM, en Huis Utrecht is de muur omgevouwen tot een groot meubel. Dit meubel is op een strategische plek in de ruimte geplaatst en bevat de facilitaire ruimten. Rondom het meubel (horizontaal of verticaal) ontstaan plekken die op verschillende manieren te gebruiken zijn. Het meubel is een eye-catcher van het gebouw en draagt bij aan de identiteit van de gebruiker. Aan de dienende elementen die hierin zijn opgenomen is ook de ontsluiting gekoppeld. Het meubel organiseert Leupen’s ontsluiting, dienende ruimte en enscenering in één element.

In Huis Arnhem en Fokker Terminal heeft de entreehal de functie van ‘dikke muur’ en op de Overtoom de tussenzone tussen de voor- en de achterruimte. Deze ‘vestibules’ ontsluiten de gebruiksruimten maar hebben ook een eigen identiteit. Het zijn ruimten voor beweging en ontmoeting. Een overzichtelijke en ruimtelijke toegang van het gebouw maakt alle overige ruimten flexibel te gebruiken.

Ruimte laten

Door de drager van het gebouw te omarmen en deze los te zien van de inbouw, ontstaat ruimte voor invloeden van de tijd. En zo ontstaat speelruimte in het proces, marge in het ontwerp en vrijheid in het gebruik. In iedere opgave is de balans tussen de benoemde lagen net anders, afhankelijk van het type gebouw, de opdrachtgever en het gebruik. Het ontwerp behelst soms niet meer dan een masterplan of een groeimodel waarvan in eerste instantie slechts een klein deel daadwerkelijk ontworpen en uitgevoerd wordt. De rest wordt overgelaten aan de tijd. In sommige gevallen wordt slechts de drager opgeschoond en inzichtelijk gemaakt voor de gebruiker die er daardoor weer op zijn eigen manier gebruik van kan maken.

Door iedere opgave te starten met de zoektocht naar de aard van het gebouw zijn we in staat het gebouw niet alleen van een nieuw interieur te voorzien, maar kunnen we het gebouw aan een nieuw leven laten beginnen als nieuwe drager voor een variatie aan mogelijke invullingen, waarvan de door ons gemaakte interventie er slechts een is voor de eerste periode. De drager heeft een tweede leven van misschien wel weer 50 jaar, de interventie is voor 10 tot 15 jaar.

Zoals al gezegd begint de hergebruikopgave met het vinden van de waarden van het bestaande gebouw. Dit gaat over meer dan de boekwaarde. Essentieel is het blootleggen van de aard van het gebouw en het daarna toevoegen van een slim meubel dat het gebouw en de ruimte de signatuur van de gebruiker geeft. Daarbij helpt het om het gebouw te ontleden in lagen die onderdeel worden van de drager of de interventie. De drager met zijn DNA en de slimme interventie, de ‘dikke muur’ met zijn  identiteit – samen de aard van het gebouw – vormen het gebouw. Het koppelen van dit DNA aan een nieuwe identiteit, én ruimte bieden voor een nieuw leven is voor ons de essentie van iedere hergebruikopgave.

website-cahier-04-19-split-levelhuis

website-cahier-04-8 cascohuis
Cascohuis

interieurs-kantoren-web-2

website-cahier-04-5 fokke wubbolts
Fokke & Wubbolts

website-cahier-04-22-overtoom-nieuw

website-cahier-04-10 overtoom
Overtoom 197

website-cahier-04-21-IGM-nacht

website-cahier-04-7 IGM waalwijk
IGM

fokker-terminal-web-7

website-cahier-04-6 fokker terminal
Fokker Terminal

website-cahier-04-13-split levelhuis

website-cahier-04-4 spiltlevelhuis
Splitlevelhuis

mhoom-web-3

website-cahier-04-9 mhoom
Mhoom